Lucht weegt ongeveer 1,3 kg per m³. Dit is niet zo veel en voel je eigenlijk niet. Maar doordat er boven je een laag zit van kilometers lucht ontstaat er toch een grote luchtdruk. Gelukkig zijn we hier voor gemaakt en zijn we dit gewend. De luchtdruk kan veranderen afhankelijk van hoeveel lucht er op dat moment boven je zit. Dit heeft invloed op het weer en sommige mensen voelen dit (kunnen er bijvoorbeeld hoofdpijn van krijgen).

De normale luchtdruk (gemiddelde atmosferische druk) is:

– 1013 mbar (1,013 bar)

– 1013 hPa (101.300 Pa of N/m²)

– 760 mm Hg (een buisje met kwik wat stijgt bij lage druk en daalt bij hoge druk)

Je moet de volgende omrekeningen kunnen maken:

1 bar = 1000 mbar = 1.000 hPa = 100.000 Pa

Soms moet je deze ook kennen:

mm Hg ∙ 1,333… = mbar

mbar / 1,333… = mm Hg

Als we een hogedrukgebied hebben dan:

– Is het vaak mooi weer

– Wind gaat van het gebied weg

– Hierdoor gaat de lucht weg en kunnen er geen wolken met neerslag ontstaan

Als we een laag drukgebied hebben dan:

– Is het vaak slecht weer

– Wind gaat naar het gebied toe

– Hierdoor gaat er snel lucht omhoog en kunnen er wolken met neerslag ontstaan

Soms gebruiken we luchtdruk voor bijvoorbeeld het oppompen van banden of het vastmaken van een zuignap. We onderscheiden hier een paar soorten druk:

Absolute druk: Het drukverschil tussen 0 bar en de gemeten druk (is normaal 1,0 bar)

Bovendruk: Het positieve drukverschil tussen twee meetpunten

Onderdruk: Het negatieve drukverschil tussen twee meetpunten

Stel je hebt een zuignap. De onderdruk in een zuignap is 0,2 bar. De absolute druk is dan 1,0 – 0,2 = 0,8 bar

De bovendruk in een autoband is 2,4 bar. De absolute druk is dan 1,0 + 2,4 = 3,4 bar